Inleiding

Naast het opnemen van data op een bepaald gebiedsniveau (gemeente, postcode etc.) is het in Studio ook mogelijk om data op te nemen op objectniveau. Dit zijn locaties en kunnen bijvoorbeeld scholen, bedrijven, en kinderdagverblijven zijn, zolang maar de x- en y-coördinaat volgens de Rijksdriehoeksmeting bekend zijn. Aan de locaties kunnen specifieke kenmerken gekoppeld worden door deze als data op objectniveau op te nemen. Bij bedrijven kan dit bijvoorbeeld het aantal werknemers of de naam van de leidinggevende zijn. De locaties, inclusief de kenmerken, zijn met behulp van iconen in een kaart weer te geven. Het toevoegen van objectniveaus en het opnemen van data op objectniveaus is eenvoudig en wordt in deze handleiding stap voor stap uitgelegd. We gaan bedrijven toevoegen waar tevens kenmerken aan gekoppeld zijn. De afbeelding hieronder laat zien hoe deze bedrijven (locaties) in kaart worden weergegeven.

Inleiding

Objectniveaus toevoegen

Voeg een objectniveau toe

Voeg eerst in Studio bij de gebiedsniveaus een nieuw objectniveau toe. Ga hiervoor in het menu ‘Gebieden’ naar ‘Gebiedsniveaus’. Met de button ‘Item toevoegen’ (linksonder) maak je een nieuw gebiedsniveau aan. Vul hier de gewenste velden in, zoals de gebiedsniveaucode, de naam, het volgnummer etc. Van belang is dat bij het veld ‘Type’ de optie ‘Locatie’ wordt ingesteld. We gaan immers objecten toevoegen met elk een specifieke locatie op de kaart. Als het objectniveau is toegevoegd kunnen we de objecten toevoegen, dit wordt toegelicht in de volgende stap.

Objectniveau

Voeg de objecten toe

Nu we een objectniveau hebben aangemaakt kunnen we hieraan objecten toevoegen. Ga bij het zojuist aangemaakt gebiedsniveau naar de kolom ‘Gebieden’ (zie ‘Help’ voor de betekenis van de overige kolommen) en klik op Button om de gebiedentabel te openen. Vul in deze tabel minimaal de volgende kolommen in: ‘Gebiedscode’, ‘Naam’, ‘Middenpunt X’ en ‘Middenpunt Y’. In het geval van objectniveaus is het vooral van belang dat de kolommen ‘Middenpunt X’ en ‘Middenpunt Y’ worden ingevuld. Dit zijn respectievelijk de x- en y-coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting. Aan de hand van deze coördinaten worden de objecten op de kaart geplaatst.

Via de button ‘Item toevoegen’ (linksonder) kan een object worden toegevoegd. In veel gevallen is er sprake van meerdere objecten. Dan is het handiger om alle objecten in één keer met behulp van een Excelbestand in te lezen. Gebruik hiervoor de button ‘Metadata importeren’. Je kan vervolgens het Excel bestand selecteren waar de objecten zijn gedefinieerd, zie hieronder voor de correcte opmaak van het importbestand.

Metadata importeren

Nadat op ‘Ok’ is geklikt wordt het bestand geïmporteerd. Als dit succesvol is verlopen en de objecten zijn toegevoegd, kunnen we de objecten opmaken.

Objecticonen opmaken

De objecten worden door middel van een icoon in een kaart getoond. De iconen die hiervoor gebruikt worden, kan je opmaken. Zo kan de kleur, de grootte en het icoontype worden opgegeven. Bij het zojuist aangemaakt objectniveau kan het icoontype en de kleur van het icoon worden ingesteld. Gebruik hiervoor respectievelijk de kolommen ‘Objecten icoon’ en ‘Objecten icoon kleur’ (zie afbeelding hieronder).

Object opmaken

Icoonkleur en -type

Opgemaakte objecten

Het opgeven van een icoonkleur kan middels een RGB-code. Deze code kan je direct in het veld plakken. Door op dit veld te dubbelklikken kan je handmatig de kleur selecteren. De invoer voor het objecten icoon veld bestaat uit het gebruikte icoonlettertype en de code van het icoon (unicode), bijvoorbeeld; FontAwesome.f041. Het icoonlettertype "FontAwesome" is standaard geïnstalleerd op de server en gebruiken we dus in dit voorbeeld. De bijbehorende (unicodes van de) iconen zijn hier te vinden: http://fontawesome.io/icons/. Klik op het gewenste icoon en er verschijnt een pagina waar ook de code is vermeld, zoals in de afbeelding hierboven te zien is. In dit voorbeeld wordt de code dus: FontAwesome.f1ad.

De objecticonen kunnen nog verder opgemaakt worden, deze instellingen vind je via de algemene opmaakinstellingen van Studio (ga in het menu ‘Weergave’ naar ‘Opmaakinstellingen’). Kies voor de opmaakinstellingen van de objecten bij ‘Instellingen per presentatievorm’ voor ‘kaart (objecten)’:

Opmaakinstellingen objecten

Clustering

Binnen deze opmaakinstelling vind je een aantal opties. De opties ‘Objecten clusteren’ en ‘Objecten clusteren als donut’ bepalen de zogenaamde clustering van objecten. Het kan namelijk voorkomen dat veel objecten zich in een klein gebied bevinden en dat kan een kaartpresentatie onoverzichtelijk maken. Om dit probleem op te lossen kunnen de objecten geclusterd worden. In plaats van veel objecten op een klein oppervlak wordt er een icoon geplaatst dat het aantal objecten binnen het betreffende gebied weergeeft middels een getal.

Er zijn een drietal opties voor het clusteren van locaties:

Clusteren

Standaard wordt geclusterd met een druppel. Maar indien meerdere objectniveaus (bijvoorbeeld scholen en kinderdagverblijven) zich in een kaart bevinden, biedt het clusteren met een donut uitkomst. Aan de hand van de ringen kan afgeleid worden hoeveel van elk type object zich naar verhouding in het geclusterde gebied bevindt. Niet clusteren is ook een optie, met het risico dat de kaart onoverzichtelijk wordt.

Gebruikers van Viewer kunnen de clustering zelf aanpassen via het tabblad ‘Cluster’ van de opmaakinstellingen:

Opmaakinstellingen clusteren

Objecten clusteren (als donut)

Standaard wordt geclusterd met een druppel. Via de opmaakinstellingen ‘Objecten clusteren’ kan je de clustering (de)activeren. Wil je clusteren met een donut, dan vink je de optie ‘Objecten clusteren als donut’ aan:

Clustere donut

Filter objecten

Filteren objecten

De optie ‘Filter objecten’ zorgt ervoor dat alleen de objecten van de gekozen gebieden getoond worden. Indien je bijvoorbeeld de provincies Drenthe en Overijssel geselecteerd hebt, worden alleen de objecten van deze provincies getoond. Van de overige provincies worden geen objecten getoond.

Icoon objecten/cluster/grootte

Objecten opmaken

De kleur en het type icoon van de objecten en van de clusters kunnen ook via de algemene opmaakinstellingen ingesteld worden. Gebruik hiervoor respectievelijk de opties ‘Icoon object’ en ‘Icoon cluster’. Deze instellingen treden alleen in werking als dit niet al bij het objectniveau is ingesteld. De kleur van het icoon wordt middels een RGB-code opgeven en het icoontype aan de hand van een icoonlettertype en de code van het icoon (unicode); bijvoorbeeld FontAwesome.f1ad. Dit geldt voor het icoon van het object en het icoon van het cluster. Bij de optie ‘Icoon grootte’ is het mogelijk de grootte van het icoon in pixels op te geven.

Let op, deze instellingen treden dus alleen in werking als dit niet al per objectniveau is ingesteld.

In geval van meerdere objectniveaus is het raadzaam om dit per objectniveau in te stellen, zodat de verschillende objectniveaus door middel van de kleur en het type icoon onderling te onderscheiden zijn.

Objecten voorberekenen

Voorberekenen

Nu de objecten zijn aangemaakt en opgemaakt moeten ze ‘voorberekend’ worden. Bij het voorberekenen worden een of meerdere gebiedsniveaus gekozen waarvoor een aggregatie moet worden bepaald. Aan de hand van de x- en y-coördinaten van de locaties wordt bepaald in welke gebieden van het gekozen gebiedsniveau ze vallen. Hiermee wordt de aggregatie bepaald en worden de locaties opgeteld naar de gebieden van het betreffende gebiedsniveau. Stel dat 100 bedrijven een x- en y-coördinaat hebben die op basis van de gemeentekaart binnen Den Haag vallen, dan worden die 100 bedrijven geaggregeerd naar de gemeente Den Haag.

Tijdens het voorberekenen wordt een zogenaamd ‘count onderwerp’ aangemaakt. Dit is een onderwerp van het datatype ‘ObjectCount’ en bevat data op het gebiedsniveau waarvoor deze zijn voorberekend. Dit onderwerp kan je aan de themaboom toevoegen waarmee je vervolgens de locaties in een kaart kan presenteren. Hierover later meer.

Om de objecten voor te berekenen gaan we via het menu ‘Data’ naar ‘Objecten voorberekenen’.

In de nieuw geopende pagina selecteer je het objectniveau dat je wilt laten voorberekenen en een of meerdere gebiedsniveaus waarvoor een aggregatie moet worden bepaald. In dit voorbeeld gaan we het objectniveau bedrijf voorberekenen en laten we Studio een aggregatie naar het gebiedsniveau gemeente berekenen. Klik vervolgens op de button ‘Start voorberekenen’ onder aan de lijst en het voorberekenen zal beginnen.

Start voorberekenen

Nadat de objecten zijn voorberekend, verschijnt het countonderwerp in de onderwerpentabel van Studio. Dit is een onderwerp met als datatype ‘ObjectCount’ en bevat data op het gebiedsniveau waarvoor de aggregatie bepaald is, in dit geval dus het niveau ‘gemeente’. Pas voor een juiste weergave in Viewer de metadata aan (eenheden, afronding, bron etc.). In dit voorbeeld veranderen we de naam in ‘Bedrijven’. Van belang is dat het datatype (ObjectCount) ongewijzigd blijft. Verder is het raadzaam om het periodetype op ‘onafhankelijk’ te laten, dit zorgt ervoor dat er geen periodebalk binnen de Viewer verschijnt.

Count onderwerp aangemaakt

Het (count)onderwerp voegen we vervolgens aan de themaboom toe, waarna het binnen de Viewer geselecteerd kan worden om de locaties in een kaart weer te geven.

Count onderwerp toevoegen aan themaboom

Open de testversie van de Viewer en klik het zojuist toegevoegde onderwerp aan om de locaties in een kaart te tonen. Dit kan via de presentatievorm ‘Kaart (objecten)’. Het resultaat is een kaart met de (geclusterde) locaties. Het is ook mogelijk om andere presentatievormen te kiezen. In dit geval zou je dus ook een (kleuren)tabel op gemeenteniveau als presentatievorm kunnen selecteren. Alle gebiedsniveaus waarvoor een aggregatie vanaf gemeenteniveau beschikbaar is, kunnen geselecteerd worden.

Kaart met objecten

Objectinformatie

Nu de objecten zijn ingelezen is het ook mogelijk om hieraan specifieke kenmerken te koppelen, zoals adresgegevens, telefoonnummers, aantal werknemers, etc. Dit doe je door deze kenmerken als onderwerpen aan te maken binnen Studio en vervolgens op het gebiedsniveau van de objecten data in te lezen. Deze onderwerpen kunnen in de themaboom geplaatst worden. De kenmerken verschijnen ook als je op een locatie klikt.

Objectinformatie Objectinformatie

Stel dat je per 1 januari 2017 weet hoeveel werknemers bij elk bedrijf werken. Je maakt hiervoor eerst een onderwerp aan met bijvoorbeeld de onderwerpcode ‘werkn’ en als naam ‘Werknemers’. Vervolgens lees je hiervoor de data in op het gebiedsniveau ‘bedrijf’.

Zie hieronder een voorbeeld van het importbestand.

Importbestand objectinformatie

Het is mogelijk om meerdere onderwerpen op deze manier te koppelen aan de locaties. In dit voorbeeld voegen we onderwerpen toe, zoals ‘m2 vestiging’, ‘mannelijk/vrouwelijke werknemers’, ‘FTE’s’ etc. Vervolgens kan je deze onderwerpen toevoegen aan de themaboom zodat de gegevens in Viewer zichtbaar zijn.

Objectinformatie onderwerpen in themaboom

Deze onderwerpen worden automatisch aan de locaties gekoppeld. Als je dus de locaties in een kaart presenteert en vervolgens op een locatie klikt, verschijnen de bijbehorende gegevens in het tabblad ‘Objectinformatie’:

Tabblad objectinformatie

Daarnaast is het mogelijk om een itemrapport aan de locaties te koppelen. In plaats van een tabblad met objectinformatie krijg je dan een dynamisch rapport te zien met de gegevens behorende bij de betreffende locatie. Voorwaarde is wel dat in het rapport een input voor gebieden beschikbaar moet zijn met de naam ‘input_geo’.

Stel dat we per locatie de verhouding man/vrouw in beeld willen brengen in vergelijking met het gemiddelde van alle bedrijven binnen de bijbehorende gemeente, dan kan dat goed met een taartdiagram. Hoe dat werkt wordt in het volgend voorbeeld uitgelegd.

Dit voorbeeld toont een rapport met code 'bedrijf' en de volgende SRL en HTML-code:

Rapportcode objectinformatie

Van belang is dat je voor de gebieden de code ‘input_geo’ gebruikt, waarbij de gebiedsniveaucode van de locaties als gebiedsniveau wordt opgegeven (in dit voorbeeld ’bedrijf’). Het rapport koppel je vervolgens als ‘itemrapport’ aan het gebiedsniveau (van de locaties).

Itemrapport

Nadat dit rapport is gekoppeld aan de locaties, verschijnt het op het tabblad ‘Objectinformatie’ als je op een locatie klikt:

Itemrapport als achtergrondinfo

In bovenstaand voorbeeld is gebruik gemaakt onderwerpen met het datatype ‘Numeriek’. Voor tekstuele gegevens (naam directeur, hoofd van de vestiging etc.) zal je als datatype ‘Tekst’ moeten gebruiken.